Fik
Tijdens mijn wandeltochten kom ik regelmatig langs een van de vele minibiebs die ons dorp rijk is. U weet wel, zo’n klein huisje op de grens van tuin en trottoir. Ik kan het dan niet laten om even te snuffelen. Zo kwam ik Fik weer tegen.
Fik ken ik al bijna mijn hele leven uit de verhalen van W.G. van der Hulst. In de minibieb vond ik Veertien beroemde verhalen van deze schrijver. Het is een verzamelbundel met alle verhalen waar ik als kind mee opgroeide. Fik, Van Bob en Bep en Brammetje, Het huisje in de sneeuw, Bruun de beer. Jeugdsentiment in optima forma.

Zouden de kinderboeken uit mijn eigen jeugd ook nu nog leuk zijn? Mijn (dan) vijfjarige kleinzoon is proefkonijn. Mijn test wordt het eerste verhaal over Fik, het hondje van Jan. Jan die nog ‘moes’ en ‘va’ zegt tegen zijn ouders.
Vrezend dat er voor kinderen van nu te weinig gebeurt lees ik zo spannend mogelijk. En ja, hoor, kleinzoon, die eerst rustig tegenover me zit te tekenen, komt nu naast me zitten om de plaatjes te bekijken.
Waar ik als kind vast geen erg in had, valt me nu direct op. Het verhaal van Fik wordt verteld door Fik zelf. Niet het perspectief van Jan is hier de bril waar we door kijken, maar dat van zijn viervoeter. Kleinzoon lijkt er niet de minste moeite mee te hebben. Wellicht doordat Fik over bijzondere gaven beschikt. Fik weet dat de slager niet alleen een ‘boze man is die schopt’. Fik weet ook dat die boze man slager is.
En waar de kritische volwassene geneigd zal zijn de wenkbrauwen te fronsen bij zoveel hondenverstand, heeft een kind daar geen enkele bedenking bij. De verbeelding is nog niet ingekapseld door het redenerende verstand, zullen we maar zeggen.
(Dit artikel verschijnt gelijktijdig als column in de Voorschotense Krant)