Voorlezen
We hebben wat voorgelezen vroeger, toen onze kinderen klein waren. Boek na boek, elke avond, voor het slapen gaan. Tot in de brugklas, toen was het wel zo’n beetje voorbij. Ik heb er nooit spijt van gehad. Veel kinderboeken zijn ook voor volwassenen heel leuk om te lezen. Thea Beckman, Annie M.G.Schmidt, Carry Slee, Roald Dahl, Paul van Loon…. Ze kwamen allemaal bij herhaling voorbij.

(bron: nl.wikipedia.org)
En dan het voorlezen zelf – dat zijn toch prachtige momenten van samen zijn! Noem het quality time. Ik merk het opnieuw nu ik voorlees voor de kleinkinderen. Samen heerlijk genieten van de verbeelding van de auteur, van de spanning, van de humor en rijke fantasie, van situaties die absoluut onmogelijk zijn maar in het verhaal o zo normaal. Voorlezen met een kind op schoot, het koppie lekker tegen je schouder, een handje dat intussen kriebelt in je baard, de grens die verdwijnt, samen één worden en verdwijnen in het verhaal.
Voorlezen (het kan niet vaak genoeg gezegd worden) is heel belangrijk voor de taalontwikkeling van kinderen. Kinderen leren er nieuwe woorden door en door die woorden nieuwe dingen, nieuwe situaties, en andere manieren van leven dan ze in hun, tot dan kleine, wereldje, gewend zijn. Ze leren mee te leven met kinderen in andere ‘werelden’.
Voorlezen is leven in het hier en nu. Voorlezen is geconcentreerd, met aandacht, een tekst voordragen die niet van jou is maar wel door jouw mond de ander of de anderen bereikt. Voorlezen is, net als stillezen trouwens, interpreteren. Het boek is het boek. De auteur gaat niet over de manier waarop jij het als lezer leest. Vandaar die grote verschillen in leeservaring als je die in een leesclub uitwisselt. Hoe ligt dit bij voorlezen? Is het voorlezen niet tegelijk een bewerken van het verhaal dat de auteur je aanreikt? Sta jij als voorlezer niet tussen de tekst en jouw hoorder?

Die vraag komt regelmatig bij me op wanneer ik voorlees in Huize Adegeest. Vaak lees ik daar eenzelfde verhaal wel vier keer op een dag voor. Dan heb ik het thuis ook al een keer voor mezelf gelezen om te weten of het geschikt is en waar het over gaat. In de loop van zo’n voorleesdag raak ik steeds verder verwijderd van de precieze formulering van de auteur. Ik ga steeds vaker mijn eigen woorden gebruiken. Voorlezen verandert dan geleidelijk in navertellen. Vaak lees ik sprookjes voor (die van Godfried Bomans worden ‘gevreten’) – verhalen dus die een vrije vertelwijze goed toestaan.
Doe je als je voorleest iets anders dan wanneer je stil voor jezelf leest? Ik merk dat dit inderdaad het geval is. Voorlezen gaat langzamer dan stillezen. Bij stillezen vliegen mijn ogen over de regels. Het is sterk visueel, op de woordbeelden gericht. Klanken doen er dan minder toe. Ik merk dat aan bijvoorbeeld vreemde namen in Russische literatuur. Als je voorleest moet je ze kunnen uitspreken. Bij stillezen heb je aan het woordbeeld genoeg om het verhaal te volgen. Als je dan aan mij vraagt hoe de hoofdpersoon heet, dan weet ik dat niet.
Voorlezen is dus een nadrukkelijker proces dan stillezen en doet om die reden alleen al, denk ik, meer recht aan het verhaal. Als daar dan ook nog eens een herhaald voorlezen bij komt, dan gebeuren er nog veel meer dingen. Je krijgt dan meer oog voor details, je ziet meer verbindingen in de tekst, je herkent de metaforen aan het begin die preluderen op wat nog komen gaat, je merkt beter de verhaallijnen op, en je volgt de ontwikkeling van de karakters beter.
Lezen, stillezen of voorlezen, het blijft fascinerend.
(Dit blog verschijnt gelijktijdig in de Voorschotense Krant)