Lezen in drie talen
Na het lezen van De kaalvreter van Machteld Siegmann, had ik behoefte aan het lezen van een aantal besprekingen. Bewondering en twijfel streden om de voorrang. Hadden anderen dat ook?
Gemengde gevoelens
Bewondering om de bijzondere sfeer in het boek. Je voelt je als lezer heel dicht bij de gebeurtenissen staan en je verbonden met de verschillende personages. Twijfel omdat ik moeite had om het hoofdpersonage, Leije, te volgen in haar vernietigende radeloosheid. Dat was misschien ook niet zo gek. Het gaat om een oorlogstrauma. Elke poging van de na-oorlogse lezer tot empathie schiet per definitie tekort. Leije werd daardoor het enige personage dat identificatie niet toeliet.
Meer dan stopwoord
In de besprekingen wordt op deze leeservaring niet ingegaan. Bijna alle recensenten prijzen vooral de wisselingen in het perspectief. Dat doet Siegmann inderdaad prachtig. In elkaar snel opvolgende hoofdstukken is steeds een ander lid van het gezin van Leije aan het woord, zij zelf dus, maar ook haar man Dirk en hun beide zoons Anton en Meeus.
Dit spreken in ieders taal gaat verder dan het invoegen van een persoonlijk stopwoord. Het is alsof je echt door de ogen van de betreffende romanfiguur kijkt, ogen die registreren, emoties die door deze registratie worden opgeroepen. Daardoor krijgt de situatie in het gezin niet alleen een belichting van verschillende kanten maar ook in verschillende ‘talen’.
Drie talen
Dit spreken in de taal of talen van de personages is één van de drie talen (of: taalregisters) die je volgens James Wood in een roman leest. In Hoe fictie werkt onderscheidt Wood drie talen.
Zo heb je de taal van de schrijver, diens persoonlijke idioom, zijn of haar lievelingswoorden en voorkeuren voor een bepaalde zinsbouw.
Daarnaast heb je de taal van de romanpersonages, zoals in De kaalvreter de taal van de verschillende gezinsleden.
En je hebt, als derde taal, de ‘taal van de wereld’ die ‘allesverslindend aanwezig is’ en ‘binnengeslopen is in onze subjectiviteit’. Het is de taal van de krant en de televisie, van de advertenties en de markt. Het is de taal waaraan wij ons als taalgebruikers conformeren, de alledaagse taal. Het is de taal die we ons eigen maken om deel te nemen aan de samenleving.
Proefstuk
Onlangs las ik op een site voor beginnende auteurs een ‘proefstuk’. Een proefstuk is een fragment uit een roman in wording dat de schrijver voor commentaar voorlegt aan de lezers van deze site. Ook in het stuk dat ik las is een vrouw aan het woord op een heel onzeker moment in haar leven. Haar relatie is beëindigd, een nieuwe relatie is nog pril, hoe zullen haar kinderen hierop reageren? Ze staat in de keuken een taart te bakken voor de verjaardag van een kind. Ze voelt zich verscheurd door allerlei tegenstrijdige gevoelens. In deze heftige situatie gebruikt ze woorden als … ‘dualisme’ en ‘polariteit’. Het is door het gebruik van dit soort woorden in deze situatie dat het fragment zijn geloofwaardigheid verliest. Wie in nood verkeert, beschrijft die nood niet met dat soort woorden. De schrijver hanteert op dat moment het verkeerde taalregister. Het gebruik van krachttermen had meer voor de hand gelegen.
Leesplezier vergroot
Het lezen van Hoe fictie werkt van James Wood heeft mijn plezier in het lezen vergroot. Zijn onderscheid in drie soorten taal heeft een plaats gekregen in de multifocale bril waarmee ik lees. Het helpt je om scherper te kijken en daardoor te ontdekken wat de auteur doet met zijn romanpersonages en daardoor met mij als lezer. Noem het ‘het doorzien van de kunstgrepen van de schrijver’. Manipulaties met een prettig effect op het leesplezier.