Canon als cultureel geheugen

Canon als cultureel geheugen

In de fraaie Krimwijk in ons dorp zijn de straten vernoemd naar bekende schrijvers uit de 19de en vooral 20ste eeuw. Zo komen we ‘de grote drie’ tegen: Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch en Gerard Reve. Romanschrijvers dus, maar ook dichters als H. Gorter, P.C. Boutens, M. Vasalis, J.J. Slauerhoff en A. Roland Holst. Aagje Deken is als 18de eeuwse een uitzondering. Waaraan danken deze auteurs dit?

Cultureel geheugen

Met deze vernoemingen onttrekken we deze meesters van de dicht- en vertelkunst aan de vergetelheid. We geven hen een plaats in ons collectieve culturele geheugen. Wat mij betreft mocht de Krimwijk wel twee of driemaal zo groot. Goed voor de volkshuisvesting en goed voor dat geheugen. Dan zou er ook plaats zijn voor nog oudere grote namen: G. A. Brederode, P.C. Hooft, C. Valerius, J. Revius. En niet te vergeten voor meer Vlaamse schrijvers. Hugo Claus is nu de eenzame vertegenwoordiger.

bron: Tzum.info

Canon

Wat maakt eigenlijk dat we al deze namen ervaren als ‘grote namen’? Als coryfeeën die buitengewone, artistieke prestaties hebben geleverd die de tand des tijds hebben doorstaan? Natuurlijk, ons onderwijs is daar debet aan. Generaties pubers zijn opgegroeid met het onderwijs in literatuurgeschiedenis (Lodewick!) en met de daaraan gekoppelde verplichte literatuurlijst. Velen hebben dit toen niet, maar hopelijk later alsnog, ervaren als een waardevolle inleiding in de canon van de Nederlandse literatuur. 

De canon dus als voertuig voor de overdracht van cultureel erfgoed. Dit roept een vervolgvraag op: wie is verantwoordelijk voor de totstandkoming van de canon? Waar is die op geënt? Dat is een lastige vraag. Om maar eens wat te noemen: op de populariteit van de auteurs in hun eigen tijd? Hoe is die vast te stellen? Op het oordeel van een paar professoren die achteraf geschiedenisboeken van de literatuur gingen schrijven die weer de bron waren voor de schrijvers van schoolboeken? Dat laatste zou zo maar kunnen.

Toptien

Hoe ingewikkeld dit ligt, werd me duidelijk na lezing van het prachtige boek L. De lezer van de 19de eeuw van Marita Mathijsen. Zij stelde twee toptien-lijstjes op over 19de-eeuwse boeken. Het ene lijstje is gebaseerd op de populariteit van de boeken in hun eigen tijd, het andere van wat er daarna in de canon is beland, zoals Max Havelaar, Camera Obscura, Eline Vere, Mei en Van de koele meren de doods. En wat blijkt: er is geen enkele overlap. Niet een keer dezelfde titel! Je had het tevoren kunnen bedenken en toch verrast het. 

19de-eeuwse auteurs die nu bekend zijn als Multatuli, Herman Gorter en Louis Couperus werden in hun tijd veel minder gelezen dan je zou denken. Dit leert ons dat de ‘lieveling zijn van het grote publiek’ en ‘een artistieke prestatie van formaat’ niet met elkaar samenvallen. U hebt dit vast zelf ook wel eens ervaren. Een boek om lekker bij weg te zwijmelen is zelden het boek met de meeste prijzen.

Stel dat …

Stel dat we vanaf 2022 helemaal opnieuw beginnen met vast te stellen welke topauteurs we mee willen geven aan toekomstige generaties, hoe zouden we dat dan aanpakken? Waar zouden we ons dan door laten leiden? Door oplagecijfers? Door het aantal sterren in de recensies in de kwaliteitskranten? Door beoordelingen op lezersplatforms als Goodreads, Hebban en Tzum? Door het oordeel van literatuurwetenschappers van naam? Door critici met een uitgesproken oordeel over wat wel en wat niet door mag gaan als ‘literatuur die ertoe doet’? Door het aantal prijzen dat een auteur toegekend heeft gekregen? Door een mengelmoesje van al deze criteria? Ik zou het niet weten.

Een ding weet ik wel, de tijd doet haar eigen werk.

(Dit blog verschijnt ook in de Voorschotense Krant van eind januari 2022)

Canon als cultureel geheugen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *