L. De lezer van de 19de eeuw
Deze site blijmeteenboek.nl pretendeert de lezer en het leesplezier centraal te stellen. Welnu, dan mag niet alleen, dan moet zelfs royale aandacht uitgaan naar L. De lezer van de 19de eeuw van emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Marita Mathijsen. Een boekbespreking zou het minste zijn. Ik probeer in dit artikel verder te gaan. Het boek markeert namelijk heel duidelijk dat ‘leesplezier’ en ‘literatuur’ twee grootheden zijn die elkaar veel minder overlappen dan ikzelf lang en ondoordacht voor waar hield.
De lezer
Eerst wat woorden over de blikrichting, het perspectief waarmee Mathijsen terugblikt op een eeuw vaderlandse letteren. L is een literatuurgeschiedenis zoals er meer van de Nederlandse letterkunde zijn. Wie van mijn generatie is op de middelbare school niet opgegroeid met ‘Lodewick’? Welke student Nederlands heeft zich niet de beide delen van ‘Knuvelder’ eigen gemaakt? Om nog maar te zwijgen van al die compactere literatuurgeschiedenissen, zoals die van Stuiveling? Voegt deze van Mathijsen over de 19de eeuw daar dan nog iets aan toe? Nou, dat zeker! Al was het alleen al door het perspectief dat zij kiest: die van de lezer, dat wil zeggen: de gemiddelde lezer, de man of vrouw die reageert op recensies, op het advies van de boekhandelaar en op wat er zoal rondgaat in de leesgezelschappen waarin hij of zij verkeert.
Inderdaad, al die leesclubs van tegenwoordig hebben hun voorlopers in de 19de-eeuw waarin ‘het delen’ van boeken niet alleen het uitwisselen van leeservaringen betrof maar ook het fysiek delen van het fysieke boek: het na elkaar lezen van hetzelfde exemplaar (om de kosten van aanschaf te drukken). Daardoor kon het wel een jaar of langer duren voordat iedereen het boek gelezen had en er een gesprek in de leeskring mogelijk was. Mathijsen kiest dus voor de lezer en vraagt zich af welke boeken die zoal las en, ook en vooral, waarom. Met deze keuze wijkt zij af van wat literatuurhistorici in de regel doen: de geschiedenis van de verschillende genres beschrijven, met aandacht voor de onderling beïnvloeding van auteurs, met aandacht voor stromingen en opeenvolgende esthetische criteria inzake wat ‘mooi’, ‘virtuoos’ of ‘subliem’ mag worden genoemd. Mathisen schrijft een geschiedenis van het literatuurlezen.
Om dat beeld van wat die lezer mooi vond verder te scherpen, heeft Mathijsen de valkuil vermeden om zich te laten leiden door wat wij achteraf als de canon van de 19de eeuw zijn gaan beschouwen. Ze heeft zich verdiept in de populariteit van boeken op dat moment door te kijken naar het aantal herdrukken en verkochte exemplaren en, zeker zo belangrijk, naar wat er in leeskringen werd gelezen. Erg exacte gegevens levert dat dit niet altijd op, maar wel voldoende om waarschijnlijke conclusies te trekken. Zo houdt ze er ook rekening mee dat een en hetzelfde exemplaar van een boek in een leeskring door wel vijftien lezers werd gelezen. Verrassend of niet, deze invalshoek levert een heel ander beeld op van wat in de 19de eeuw populair was, dan ikzelf had overgehouden uit de bestudering van Lodewick, Knuvelder en Stuiveling. Bijna een wereld van verschil. En dat stemt tot nadenken.
Structuur
Mathijsen verdeelt de periode van 100 jaar in vijf tijdvakken (tevens hoofdstukken) die voor een deel samenvallen met de staatkundige situatie:
De nieuwe eeuw (1800-1814)
Vaderlandse gevoelens (1814-1830)
Triomf van het proza (1830-1848)
De lust in het alledaagse (1848-1868)
Strevers en solisten (1869-1900)
Binnen elk van de hoofdstukken zien we bepaalde thema’s terugkomen, zoals de politieke situatie, veranderingen in de maatschappij (en dat waren er in die eeuw nogal wat), het literaire circuit, de rol van tijdschriften, veranderingen in de smaak van de lezer en overzichten van de toptien meest gelezen boeken in elk van de vijf perioden. Het laatste hoofdstuk sluit af met een paragraaf over de toptien van de negentiende eeuw: toen en nu (en dat levert en onthullend verschil op).
Heerlijk om steeds de stukjes vaderlandse geschiedenis te lezen, waarmee elk nieuw hoofdstuk opent. Mathijsen schuwt de ‘schandelijke’ kanten van met name de eerste koningen niet. Die aandacht is terecht en begrijpelijk omdat er in allerlei gedichten vaak ook naar wordt verwezen. Fascinerend om te zien hoe in de eerste decennia van de eeuw de poëzie een spiegel is van wat zich in de maatschappij voordoet: dichters verwoorden wat leeft en hun poëtische werk is tegelijk een commentaar op de gebeurtenissen. Wat in onze tijd op Twitter en andere social media wordt uitgebraakt aan ‘reflecties’ van burgers op politieke of maatschappelijke zaken, gebeurde in die jaren door dichters (en rijmelaars). Of levert een verwijzing naar wat cabaretiers doen een betere vergelijking op?
Ik ga hier verder geen samenvatting van het boek geven, ook niet van de ontwikkelingslijnen die Mathijsen schetst. Het is veel te leuk om dat zelf te lezen en met haar te ontdekken. Misschien oogt het saai, die 19de eeuw, maar door de manier waarop Mathijsen daarover vertelt is het dat allerminst! Daar komt nog eens bij dat Mathijsen een heel prettige pen heeft en situaties uit de 19de eeuw uitdrukt in 21ste eeuwse taal die hier en daar zelfs gekleurd is met uitdrukkingen die we alleen sinds ‘corona’ gebruiken, zoals de ‘anderhalve meter’ en ‘dor hout’. Verder kwam ik termen tegen als bingelezen, debunking, #me-too, Black Friday, spoken word, en zo nog meer. Geschiedenis saai? Nee dus!
‘L’ is aanwezig
Die ‘L’ is dus de lezer van de negentiende eeuw. We komen hem/haar in elk hoofdstuk wel een aantal keren concreet toen, als dagboekschrijver die zijn of haar leeservaringen en reacties op boeken weergeeft. Nu eens weet je dat het de man is, een andere keer is het de vrouw of de dochter. We zien dus een gezin, waar vooral in de eerste helft van de eeuw dagelijks werd voorlezen (behalve op zondag). In deze zeer lezenswaardige ‘dagboeknotities’ herken je als lezer van deze tijd soms redeneringen die je meer verwacht in deze tijd dan toen, maar hoe erg is dat.
2x Toptien
Aan het eind van het boek geeft Mathijsen twee lijstjes, een Toptien van L, de 19de eeuwse lezer, en een Toptien van Nederlandse literaire boeken die de 19de eeuw hebben overleefd en ook nu nog bekend zijn en te krijgen. Bij die laatste kun je denken aan Max Havelaar (Multatuli), Camera Obscura (Beets/Hildebrand), Snikken en Grimlachjes (HaverSchmidt), Eline Vere een De stille kracht (Couperus). Verder Van Eeden, Kloos, Gorter.
De toppers van toen, van L dus waren onder meer Het leven van Maurits Lijnslager (Adriaan Loosjes), De Hollandsche natie (J.F. Helmers), Tafereel van de overwinning der Hollanders op Nova Zembla (Hendrik Tollens) en verder werk van W.J. van Zeggelen, Bosboom-Toussaint, Jaob van Lennep en Gerrit van de Linde (De Schoolmeester).
En wat opvalt: geen enkele dubbele score! Neem het werk van de Tachtigers, het werd in de 19de eeuw niet of nauwelijks herdrukt. inderdaad, dit roept vragen op en Mathijsen stelt die dan ook pag. 413):
‘Hebben literatuurgeschiedenissen gefaald, hebben de hoogleraren-letterkundigen verkeerde boeken als belangrijk aangewezen? Is de canonvorming ingekleurd dor esthetische normen? Of is onze smaak nu eenmal veranderd en willen we de praalzuchtige werken over het vaderland, de lolbroekerij over onhandige toeristen, de beschouwingen van verbeteringszuchtige dominees niet meer kennen? Het is zo een het zij zo – lezers gaan gewoonlijk geen eeuw mee, en zeker geen twee of drie eeuwen. Dt wat men toen waardeert, kan nu over het algemeen niet meer worden gelezen worden puur voor het genoegen.’
Mathijsen voegt hier onmiddellijk aan toe dat dit niet betekent dat werken uit de 19de eeuw net meer het lezen waard zijn. Zij wijst op de grote taalkunst die men er in aantreft, de souplesse van zich uitdrukken, het kunnen vertellen van verhalen, het vermogen om de realiteit weer te geven in woorden Zij sluit dan ook af met de constatering:
‘De hedendaagse schrijvers staan op de schouders van de negentiende-eeuwse vertellers en dichters’.
Doorredenerend
Als je kijkt naar wat lezers in een bepaalde periode leesplezier verschaft, dan zijn de boeken die dan frequent genoemd worden nog niet dezelfde boeken die later de geschiedenis ingaan als ‘vernieuwend voor het genre’, als ‘de nieuwe roman’, als ‘een breuk met de traditie’. Dit zijn aanduidingen die verbonden zijn met het kijken naar literatuur als kunstvorm, als een van de sporen in de kunstgeschiedenis die weer een van de sporen in de cultuurgeschiedenis is. Het is de manier van kijken naar literatuur zoals ik die tegenkwam in Het geluk van de eenzaamheid van Connie Palmen.
We hebben te maken met verschillende grootheden, met twee entiteiten: literatuur (in haar ontwikkeling) als kunstvorm en literatuur die we waarderen vanuit een oogpunt van leesplezier (en dus van: wegdromen, van genieten, van virtueel reizen, van huiveren en lachen).
Die twee laten zich gemakkelijk tegen elkaar uitspelen. Ik heb al eerder bekend dat ik daar zelf ook wel last van heb gehad, van een eenzijdige blik op literatuur. Het keert ook steeds terug in discussies over de ‘verplichte literatuurlijst’ in het voortgezet onderwijs. ‘Schoonheid als zodanig’ versus ‘leesplezier dan komt schoonheid vanzelf’.
Het onderzoek zoals dat door Mathijsen wordt verricht en in dit boek beschreven, biedt genoeg voor het bestaan van twee manieren van kijken naar de geschiedenis van de schone letteren. Mijn conclusie is dat als je ze zou vergelijken met twee cirkels, als twee verzamelingen, dat die cirkels elkaar niet overlappen. Aan de ene cirkel liggen esthetische criteria ten grondslag, aan de andere noem het emotionele of psychologische criteria. Ik kan daar goed mee leven.
Pingback:Canon – Blij met een boek