Frictie

Frictie

Hoe open je een bespreking van een boek dat je twee keer hebt gelezen en toch nog niet helemaal begrijpt? Waar je veel uit hebt geleerd en soms geen touw aan vast kon knopen? Nog lastigere: hoe neem ik u als lezer mee in een bespreking van een boek waarvan de auteur zelf al zegt dat het zich ‘moeilijk laat navertellen’? Ik heb het over Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme van de Nederlandse filosofe Miriam Rasch. De auteur won er dit jaar de Socrates wisselbeker mee. 

Dataïsme

Laat ik beginnen met wat Rasch verstaat onder de drie sleutelwoorden in de titel en ondertitel: frictie, dataïsme en ethiek. Ik begin met het tweede, dataïsme, een begrip dat volgens de Wikipedia in 2013 werd gemunt door de journalist David Brooks in een artikel in de New York Times. Dataïsme veronderstelt dat alles in het universum in data en algoritmen is te vangen. De wereld is uiteindelijk herleidbaar tot getallen. Rasch gaat iets verder in haar omschrijving. Zij noemt het geen veronderstelling maar een geloof dat bovendien ethisch geladen is: 

‘Dataïsme is het geloof dat alles wat bestaat te vertalen is in digitale data en dat daarmee de wereld de goede kant op te duwen is. Deze leer brengt zijn eigen geloofsartikelen met zich mee: dat méér data altijd beter is, dat data neutrale elementen zijn, dat er nog zoveel meer te dataficeren is. Dat de toekomst niet te stoppen is en algehele dataficatie dus onontkoombaar zal zijn.’ 

Dataïsme als een autonome ontwikkeling, niet meer te stoppen. En waarom zou je ook? Want hoe meer data we hebben des te beter weten we wat we moeten doen en kunnen we onszelf en de wereld mooier maken. Het zijn precies deze impliciete vanzelfsprekendheden die ‘een rem zetten op echte ethische reflectie’. En daarmee ben ik bij het tweede begrip uit de titel, ‘ethiek’.

Ethiek

Voor wie zich overgeeft aan het voorgespiegelde heilzame resultaat van steeds meer data, voor wie gelooft in het dataïsme is dit wellicht de meest hinderlijke van de drie (dataïsme, ethiek, frictie). Maar vergis je niet. Wie ethische en filosofische vragen stelt bij de genoemde vanzelfsprekendheden komt in een lastig parket te verkeren. Dit wordt nog erger als je, zoals Rasch ook doet, op zoek gaat naar een tegengeluid, naar mogelijkheden (ankerplaatsen) voor weerstand. Want ga maar na: je hebt zonder meer het tij tegen als je ziet met welk een gemak wij, u en ik, giganten als Google, Facebook etc toestaan om ons te volgen. Hoe gemakkelijk we delen van onze identiteit weggeven aan allerlei gezondheidsapps, sportapps, reisapps, kookapps, en ga zo maar door. We hebben landelijk wel van alles opgebouwd om onze privacy te bewaren, maar laten we, nee: laat ik eerlijk zijn, mijn eigen gedrag is op zijn zachts gezegd nogal laconiek te noemen.

Ethisch gesproken gaat het om meer dan privacy en wat die giganten met onze data doen, het gaat ook om de data zelf: wat zeggen die eigenlijk over ons? En hoeveel invloed hebben we zelf op de algoritmen die met de aangeleverde data aan de gang gaan? Hoe gemakkelijk laten we onszelf niet gepersonaliseerde aanbiedingen doen? Dat lijkt in ons voordeel maar geven we op deze manier niet ook iets van onszelf weg? Onze creativiteit bijvoorbeeld? Of onze wispelturigheid? Of onze spontaniteit? Onze fantasie, onze verbeelding, onze nukkigheid, onze eigen-wijsheid? Is de verleiding niet groot dat onze identiteit gaat samenvallen met de uitkomsten van de algoritmen? Dat die de norm worden waaraan we onszelf gaan spiegelen? Is die (ik noem het maar even) buiten-identiteit niet vooral een commerciegedreven identiteit? Ik bedoel: een identiteit die uitsluitend bedoeld is om aan te verdienen?

Over hoe algoritmen werken wist ik niets tot ik de televisie-uitzending zag waarin Arjan Lubach uitlegde hoe complotdenken tot stand komt. Door de fuik van het algoritme dat steeds dieper gaat maar ook steeds smaller wordt tot de blik volledig verengd is tot een simpele gedachte. Rasch voegt daar in Frictie betekenisvolle reflecties aan toe als het gaat om de waardengeladenheid van algoritmen en over het ongemak dat ze creëren als het gaat om ingewikkelde vragen als: welke toekomst wordt ons toegezegd als we data afstaan? Wie bepaalt die toekomst? Waar zit onze invloed? Wat gebeurt er als ik niet mee doe? Hoe hard zijn de data eigenlijk? Wat pakken ze wel en wat pakken ze niet? Waar zit het verschil en wat kun je daarmee? Is dat een kwestie van onvolkomenheid die op den duur vanzelf opgelost gaat worden, dat wil zeggen, technisch opgelost? Of zit in dit vermeende tekort ook iets positiefs? Iets werkelijkheid-creërends? 

Spil in het dataïsme is het herleiden van diversiteit tot gelijkheid. Verschillen wegpoetsen dus want anders kun je er niets mee. Mijn geslacht als ‘man’ wordt dan een functie binnen een bepaald cluster van data en zegt dan weinig meer over mijn ‘man-zijn’. Hetzelfde die je in de statistiek die door Rasch besproken wordt aan de hand van een boeiende geschiedenis van de statistiek door Ian Hacking. In de statistiek heeft het gemiddelde steeds meer het karakter van norm gekregen waar niet van afgeweken mag worden. Hier wordt dus een drempel overschreven: uit het zijn wordt het moeten afgeleid (een filosofische doodzonde). 

bron: folia.nl

Rasch noemt dit soort gedrag reductionisme: het herleiden van complexe eenheden in enkelvoudige eenheden die te onderscheiden, te meten en te tellen zijn. Alles wat ingewikkeld is in die complexe eenheid wordt dan zoveel mogelijk geëlimineerd. Hier hebben we te maken met het derde begrip, tevens de titel van het boek, met frictie.

Frictie

Het is een woord om verliefd op te worden, een woord met zoveel potentie! Frictie: je hebt er last van maar je kunt ook niet zonder. Je wilt het niet maar het maakt juist het leven tot ‘leven’. Je hebt het nodig en je wilt het ook weer graag kwijt. Het dataïsme heeft een hekel aan frictie want alles moet glad zijn, rimpelloos, voorspelbaar, hanteerbaar, ik moet me zo comfortabel mogelijk binnen mijn apps kunnen bewegen want anders loopt het vergaren van data spaak en gooi ik als dataverschaffer er het bijltje bij neer. Voor het dataïsme moeten fricties zo snel mogelijk verdwijnen, opgelost worden en daarom heeft het die fricties juist nodig.

Er is ook een creatieve kant aan fricties. Door afstand te nemen bieden fricties ons reflectiemogelijkheden en ethische bezinning. Frictie is ook iets van verzet, van weerstand in plaats van klakkeloze overgave. En dat is precies wat Rasch doet in een aantal hoofdstukken: de ruimte exploreren die er is om niet mee te gaan, plaatsen waar het tegengeluid kan worden gehoord. En dat levert een aantal heel interessante maar voor mij vaak ook lastig te volgen verkenningen op. Laat ik het zo zeggen: de analyses van wat dataïsme is en hoe het werkt en wat er lastig aan is, waren voor mij gemakkelijker te volgen dan haar bespreking van wat ik maar aanduid als ontsnappingsroutes. Ik bedoel dit niet als verwijt maar Rasch maakte het me niet gemakkelijk door allerlei begrippen op te voeren die ik niet kende en die ook na haar bespreking maar moeizaam tot leven komen. Ik denk aan termen als de-automaton, heresiarch, inscape, else, het vijfde kwartier,  en dergelijke.

Cesuur

Hoewel het boek zeker een heldere rode draad bevat, lijkt er tegelijk sprake van een cesuur, althans, zo heb ik die beleefd. De eerste hoofdstukken waren een genot om te lezen vanwege de heldere dictie, de scherpe analyses, de aansprekende onderscheidingen, de relevante kritische kanttekeningen. Gaandeweg veranderde dit en las ik een zoekende Rasch, een auteur die ingewikkelde zinnen ging formuleren, auteurs ging bespreken die mij in de genoemde context niet helemaal duidelijk waren en die steeds minder voorbeelden ging geven. Er ontstonden collages van uiteenlopende gedachten waarvan ik de samenhang maar moeilijk kon aanbrengen. En aan haar brede belezenheid schort het bepaald niet! (Of zit die haar hier juist dwars?)

Nogmaals, ik neem het haar niet kwalijk want het zal inderdaad een tour de force zijn geweest om dit zo al op papier te krijgen. Het is niet voor niets een essay: een poging om orde in de chaos te scheppen, om dingen op een rij te zetten, niet om oplossingen te bieden, raadsels te ontsluieren en geheimen te ontraadselen. Dan heb je het verkeerde genre voor ogen. Respect en waardering dus.

Vragen

Blijf ik niettemin zitten met een aantal vragen of verwonderingen. 

Eentje die me op verschillende plaatsen in het boek parten speelde is wat Rasch doet met metaforen. Terecht voert zij metaforen op als een prachtige manier om het onzegbare zegbaar te maken, om dingen te benoemen zonder ze daarmee totaal vast te leggen, alleen bij benadering. Inderdaad is dit precies waar metaforen zo handig in zijn: in het ‘toereikend ontoereikend maar daardoor beeldend‘ aanduiden van de dingen. Terecht dat ze hier aandacht aan schenkt. Wat me verwondert, is dat ze geheel voorbij gaat aan de vanzelfsprekende aanwezigheid van metaforen in het gewone taalgebruik. Een groot deel van onze taal heeft een metaforische oorsprong. We spreken ook wel van dode metaforen. Maar door die weer tot leven te werken beschikken we over een fantastische opening voor weerstand, frictie. Ik moet onmiddellijk denken aan Dierbare woorden van Cornelis Verhoeven die oude woorden opnieuw tot leven brengt.

Een andere verwondering: je zou haast denken dat het slechts een kwestie van tijd is dat de mens geheel opgaat in zijn data en ertoe gereduceerd is en leeft in een frictieloze maatschappij. Dat is natuurlijk het schrikbeeld dat de anti-dataïsten voor ogen staat. Ik stel me voor dat de eerste en de laatste frictie toch altijd nog bij de mens zelf zal liggen, bij de wispelturigheid van zijn verstand en handelen (en ik bedoel dat in deze context beslist positief) en in zijn lichaam dat hoe dan ook een eigen koers vaart vol onvoorspelbaarheden. 

Een laatste verwondering sluit hierbij aan: de rol van het lichaam. Ik las er zeker passages over (pag 184-187) maar verbaasde me over de invalshoek. Hier zou toch een mooi aanknopingspunt liggen voor een meer persoonlijke reflectie, een persoonlijke ervaring vanuit de omgang met het eigen lichaam. Ik zeg dit (neem het me niet kwalijk) als voormalig hardloper die heeft geleerd dat je lichaam geen object is, geen instrument van de geest. Niet alleen je bewustzijn, je geest, je verstand  is subject, ook je lichaam is dat. Anders gezegd, een beetje sporter heeft het filosofische dualisme tussen lichaam en geest allang nietig verklaard.

Ondanks deze vragen, bedankt Miriam Rasch voor dit interessante boek!

Frictie

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *