Afhaken

Je hebt er zin in, je bent nieuwsgierig. En dan gebeurt het: de woorden komen niet vloeiend binnen, de taal wil niet stromen. De tekst is stroef. Alsof je met botte schaatsen op het ijs staat. Je ogen glijden niet vanzelf over de regels heen en terug.  

Ongebruikelijke woorden, nieuwe woorden, straattaal die je vreemd is, ouderwetse woorden, zinnen vol bijzinnen en bijzinnen van bijzinnen, vakjargon, … Je komt niet vooruit, je worstelt je door de eerste pagina’s heen en je stelt jezelf de vraag: blijft dit zo?

Zo’n leeservaring had ik bij Wildevrouw (2020) van Jeroen Olyslagers. Vanaf de eerste pagina lees je veel Vlaamse woorden en zinswendingen (zo neem ik aan) en allerlei verouderde woorden. Op zich smeuïg maar (voor mij) ook stroef om te lezen. De zinnen krijgen een kleur (roestbruin) en een vorm (de kruin van een pas geknotte wilg). Je gaat als vanzelf de tekst hardop lezen, zoals je bij oudere teksten het liefst doet, vooral Middelnederlandse. Als je die hardop leest, herken je de woorden beter en is de oude spelling minder een blokkade. 

De weerstand die je bij lezen ondervindt, is op twee manieren op te lossen: deze overwinnen of, afhaken, de handdoek in de ring. Op welk moment neem je een beslissing over verder lezen of niet? Na 50, 70, 100 pagina’s?

Die vraag hoeft niet alleen op te komen bij een stroeve tekst. Er zijn tal van andere redenen om die op te roepen. Ik noem er een stel en zal die daarna langslopen (en neem mij de voorbeelden niet kwalijk; het gaat om strikt persoonlijke keuzes): cliché, slecht, saai, complex, gebrek aan affiniteit, verkeerde verwachting, teveel van het goede, ongeloofwaardig, stuitend. 

Het boek is cliché: matig geschreven, vaste riedeltjes, afgetrapte beeldspraak, stereotype karakters, voorspelbaar plot. Dit is voor mij de reden om niet snel te grijpen naar nog een boek van Jill Mansell of Santa Montefiore. Ik ga hier nog een keer een apart blog aan wijden.

Het boek is ronduit bagger zoals Boek van de doden (2014) van Philip Huff. Ik las het pal na Dit zijn de namen (2012) van Tommy Wieringa. Misschien komt het door het contrast. Zoals Alberto Manguel schrijft (Dagboek pag. 129): “Elk boek beïnvloedt op een grillige manier hoe ik het boek erna lees.’ Nou, dat klopte. Helaas voor Huff.  Ander voorbeeld. Ik las in 2005  Buiten is het maandag (2003) van Bernlef direct na De aanstoot (2003) van Gijs IJlander en maakte de aantekening: ‘Opmerkelijk dat je bij lezing van Bernlef al heel snel geïmponeerd raakt door de serene toon in het verhaal – een toon die dit boek qua stijl verheft boven de roman van IJlander bijvoorbeeld. Klasse!’ En een voorbeeld van net verschenen boeken: ik las Nacht in Caracas (2020) van Karina Sainz Borgo direct na De patiënten van dokter García (2019) van Almudena Grandes. Wat een verschil! Vooral in overtuigingskracht, waarover hieronder meer.

Het boek is langdradig of bevat te weinig actie. Het verhaal sjokt naar het einde. Gewoon een saai boek dus. Een babbel-boek dus.

Je ervaart het boek als complex. Het suggereert een tweede of zelfs derde betekenislaag maar je weet die niet te ‘pakken’ en je hebt even geen zin om er moeite voor te doen. 

Het boek behoort tot een genre waar je weinig tot geen affiniteit mee hebt. Denk aan feelgood romans of science fiction, beide genres met  uitgesproken fans en niet-fans. Zo heb ik Echo (2019) van Thomas Olde Heuvelt, een thriller annex horrorverhaal, wel uitgelezen omdat het spannend verteld wordt, maar het is niet mijn genre. 

Het boek is totaal niet waar je het voor hield. Het overkomt me regelmatig. Twee voorbeelden. In de jaren ’80 van de vorige eeuw was Zen en de kunst van het motoronderhoud (1976) van Robert M. Pirsig een ware hit. Iedereen die een beetje mee wilde praten, las het. Filosofie! Esthetiek! Kwaliteit als categorie naast de geest en de materie! Ik neem het niemand af en spreek voor mezelf: wat een mislukte combinatie van een fictie en non fictie, van een roman en een verhandeling. Wat een warrige vertelling vol interessantdoenerij. In dit genre vind ik De rivier die tegen de berg opstroomt (1998) van William H. Calvin een stuk beter. Hier maar gelijk de tweede ervaring, opnieuw met een klassieker: On the road. Onderweg (oorspr. 1957) van Jack Kerouac – een verhaal over (vooral) jonge mannen die overal lak aan hebben en die schnabbelend het land doortrekken. Na 100 pagina’s had ik niet het vermoeden dat de volgende paar honderd pagina’s veel nieuws zouden bieden.

Het boek is je teveel. Al 200 pagina’s voor het einde heb je het gevoel: zo is het genoeg. Ik zal heus niet de enige zijn die Een klein leven (2016) van Hanya Yanagihara niet in een stuk uit kon lezen. Eerlijk gezegd, ik heb het op een bepaald moment weggelegd met het voornemen het niet verder te lezen. Niet omdat het verhaal me, zoals recensenten dat graag zeggen, ‘naar de strot greep’. Het was omdat ik het ‘teveel van het goede’ (in dit geval: ‘teveel van het kwade’ ) vond waardoor het zijn geloofwaardigheid begon te verliezen. Toch heb ik het uitgelezen toen we kaartjes konden krijgen voor de (indrukwekkende) toneeluitvoering door Toneelgroep Amsterdam in de regie van Ivo van Hove.

Het verhaal stuit je tegen de borst. Ik werp mezelf niet op als moraalridder maar soms gaat een verhaal me echt te ver. Te ver in wat? In wat ik ervaar als disfunctionele sex bijvoorbeeld of in een bizar uitgewerkt idee zoals De joodse messias (2004) van Arnon Grunberg.

Het verhaal is ongeloofwaardig. Neem De kamerling (2001) van Sasja Janssen over een scholier die na de dood van zijn vader bij een van zijn leraren intrekt en daar een leven vol leugen, afpersing en bedrog leidt.  Het verhaal overtuigt niet. Zo ook het merendeel van de verhalen in de bundel Wolfsgebroed  (1998) van Saskia van der Valk. En nog een laatste voorbeeld: Nu gaat het gebeuren (2007) van Ton Rozeman, het nauwelijks boeiende verhaal over een recensent die heel krachtdadig overkomt maar feitelijk niks klaar maakt.

Naschrift:

Ik ontving naar aanleiding van de publicatie van een kortere versie van dit blog in de Voorschotense Krant, eind mei 2021 een interessante aanvulling van Henk van Veldhoven die me schreef:

‘Een reden die je niet noemt dat is over een boek van Connie Palmen. Zij komt regelmatig op het scherm en je weet dat Connie een heel aparte manier van praten heeft. Het boek van haar ging over een schrijfster die tijdelijk een jongeman in dienst neemt als een soort secretaris. Uiteraard praat de schrijfster in het boek met deze man en elke keer als ik de zinnen las die de schrijfster sprak, las ik het op de manier zoals Connie het zou zeggen. Ik ben afgehaakt.’

Afhaken

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *