Wandelen door ‘De ideale redenaar van Cicero’

Wandelen door ‘De ideale redenaar van Cicero’

Natuurlijk, ik kende De ideale redenaar al voor ik er onlangs opnieuw in begon. Ik raadpleegde het vorig jaar veelvuldig bij het schrijven van Cicero leest Covey. Retorica in populaire managementboeken. Nu, in deze corona-tijd, heb ik de tijd genomen om het boek eens rustig en op mijn gemak tot me te nemen, van begin tot eind. Niet om er opnieuw als bron uit te putten met het oog op iets anders. Nee, dit keer gewoon: om het werk zelf.

Leer- en leesboek

De ideale redenaar (De oratore) is één van Cicero’s werken over retorica. Hij schreef er meerdere, zo ook Orator en Brutus. Het boek is te beschouwen als een didactisch werk in de vorm van een drietal gesprekken. Die gesprekken worden gevoerd in een lommerrijke omgeving door coryfeeën uit het Romeinse publieke leven van enkele decennia daarvoor, die zeer ervaren waren op het gebied van de welsprekendheid. 

Ik noem het boek een didactisch werk. Daarmee doel ik op het ‘systeem’ van de retorica dat er van begin tot eind in wordt behandeld. Alle facetten van deze praktijktheorie komen aan de orde. 

Het is tegelijk meer dan een didactisch werk. Het kan in sommige opzichten ook een theoretisch en een polemisch genoemd worden, met name wanneer Cicero positie kiest, bijvoorbeeld in de controverse tussen filosofie en retorica. Overigens, in die polemiek slaat Cicero vaak een verzoenende toon aan.

Ik ga ervan uit dat de lezers van deze wandeling door het boek bekend zijn met het systeem van de klassieke retorica: met de vijf taken of werkstadia van de redenaar, met de soorten redevoeringen en zo meer.  En voor wie dit niet is, dit blog kan ook zonder die kennis (hoop ik) goed gelezen worden.

Ik gebruikte de vertaling van H.W.A. van Rooijen-Dijkman en A.D. Leeman die in 1989 voor het eerst verscheen, in de negende druk uit 2019. Deze vertaling bevat een heldere en zeer informatieve inleiding, inclusief een samenvatting van het systeem van de retorica met verwijzingen naar de plaatsen in De  ideale redenaar waarin Cicero dit uitwerkt. Dit helpt echt om bij lezing de weg in deze stevige pil niet uit het oog kwijt te raken. 

Toon

Nog even over die toon in het boek. De gesprekken vinden plaats in een sfeer van rust en ruime tijd. De gesprekspartners zitten niet op hete kolen en kijken ook niet om de haverklap op hun i-phone of er nog berichten zijn. Er worden twitterend geen tussentijdse standen van zaken gegeven of opmerkelijke quotes geciteerd van de spreker van dat moment. En het is precies die rust die ook mij als lezer van dit gesprek overkwam. Rustig de tijd nemen, je verbazen over  de mooie lange zinnen, verrast worden door de wederzijdse egards en genieten van de uitgewisselde beleefdheden en complimenten; het is allemaal deel van ‘het plezier van de tekst’ (om met de titel van een essay van de Franse filosoof Roland Barth te spreken). 

Anders gezegd, De ideale redenaar is een prachtig voorbeeld van practice what you preach.

Struinen of dwalen?

Aanvankelijk had ik als titel ‘struinen door De ideale redenaar’ omdat ik ‘struinen’ associeer met wandelen zonder ‘route vooraf’, zoals ik graag struin door het Waterleidinggebied van de gemeente Amsterdam. Je hoeft daar niet strikt op de paden te blijven, je mag er dwars doorheen. Een heerlijke manier om je te laten verrassen door wat je toevallig tegenkomt. Met die intentie ben ik ook het boek gaan lezen. 

bron: waternet.nl

Toen ik voor de zekerheid de betekenis van ’struinen’ in zowel Van Dale als het Woordenboek van de Nederlandse Taal (WNT) opzocht, merkte ik dat de primaire betekenis is: ‘snuffelend rondlopen om te zien of men iets van zijn gading kan vinden; – rommelen, graaien (in iets); kleinigheden weghalen.’ 

Tja, dat was meer de manier waarop ik er met het oog op mijn boek mee bezig was geweest. Precies dat doelgerichte ervan wilde ik nu parkeren. Zou ‘dwalen’ een betere aanduiding zijn? 

Inderdaad, ‘dwalen’ is bepaald niet doelgericht maar heeft wel associaties met ‘verdwalen’: de weg kwijt zijn, van het pad af zijn. Neen, dat is het ook niet. 

‘Wandelen’ dus: een rustige beweging met een duidelijk begin en einde (van kaft tot kaft) , maar met tussen die twee volop mogelijkheid om de omgeving te ervaren.

Conditie

Voor ik van start ga een paar woorden over mijn persoonlijke achtergrond bij deze wandeling door het beroemde en veel geciteerde boek. 

Mijn middelbare schoolopleiding volgde ik aan het Corderius College in Amersfoort. Ik ben van een leeftijd dat ik nog de keuze had uit de op de oude standenmaatschappij gebaseerde richtingen. Daarmee ontsnapte ik aan de Mammoetwet die twee jaar na mijn start werd ingevoerd. 

Ik volgde nog de Hogere Burgerschool, de HBS-opleiding dus, met name de handels- en talenkant, de A-richting. Voor Latijn en Grieks moest je op het Gymnasium zitten. Van de Antieke Tijd kreeg ik daardoor alleen iets mee tijdens de geschiedenislessen in de onderbouw. 

Toen ik later Nederlands ging studeren heb ik een aanvullende cursus Latijn gedaan. En natuurlijk, toen ik daarnaast filosofie ging studeren volgde ik colleges Antieke wijsbegeerte en patristiek als onderdeel van mijn hoofdvak geschiedenis van de filosofie. Tijdens mijn promotieonderzoek in de Letteren heb ik behoorlijk wat over die periode bijgelezen. Zo ook daarna (ik denk aan Tom Holland’s Dynastie). Langdurig geschoold, gekneed in de klassieke cultuur, ben ik echter niet. Er zijn momenten geweest dat ik dat reëel moest ervaren als een tekort. 

Deze ervaring past goed in de sfeer van De ideale redenaar waar meermaals wordt geponeerd dat ‘wie niet snel iets leert, het nooit goed kan leren.’ Het zij zo; je kunt er ondanks dat oud(er) mee worden. En ‘omdenkend’: wat leuk om dit alsnog binnen te halen! 

Niettemin, in De ideale redenaar wordt vaak teruggegrepen op de Romeinse geschiedenis. Het is heel wel mogelijk dat allerlei fijne nuances, ironische verwijzingen en subtiele grappen (tussen de heren gesprekspartners) aan mij voorbij zijn gegaan. (Gelukkig lieten de vertalers me niet helemaal met lege handen staan.)

Wat voor type is ‘de ideale redenaar’?

Een van de rode draden in het boek is de vraag naar de figuur van de redenaar. Wie is hij precies? Ja, natuurlijk, hij komt in juridische geschillen op voor de belangen van zijn cliënt. Of hij is de politicus die deelneemt aan het politieke debat. Maar wie is hij als persoon? Is hij, zoals Socrates in de geschriften van Plato niet nalaat te bestrijden, de vlotte babbelaar, de man die het met de waarheid niet zo nauw neemt en die gaat voor de snelle winst? Is hij iemand die de kneepjes van het overtuigen kent maar die voor de moraliteit van deze vaardigheid (bewust) geen oog heeft? Of mag van ‘de ideale redenaar’ verwacht worden dat hij niet alleen een perfecte spreker is maar ook als persoon door onberispelijk gedrag en eruditie uitblinkt?

Er is nog een tweede slepende kwestie, namelijk welke is de belangrijkste: filosofie of retorica? Deze keuze voor een van beide heeft de Antieke tijd steeds bezig gehouden en is het gevolg van het uiteenrukken en tegenover elkaar stellen van retorica en filosofie in het werk van Plato. Voor Plato was het of het een of het ander. Aristoteles koos na hem voor een minder scherpe of/of-houding door een aantal duidelijke verschillen te markeren tussen filosofie (gericht op waarheid) en retorica (opereren in onzekere situaties (juridisch, politiek) van waarschijnlijkheid). 

De op het oog theoretische discussie had echter allerlei praktische consequenties: met welke intenties en met welk programma leidt men redenaars op? Wat is het profiel van de verschillende redenaarsopleidingen? En waardoor onderscheiden die opleidingen zich van elkaar?

Al heeft Plato onmiskenbaar zijn stempel gezet op het verdere verloop van de filosofiegeschiedenis, het was toch Isocrates die de retorica tot de hoeksteen wist te maken van een opvoedingssysteem dat vele eeuwen het West-Europese onderwijs heeft bepaald. Dit systeem staat bekend als ‘Bildung’ met veel aandacht voor literatuur en retorica.  

Nu Cicero? Hoe zit hij in deze discussie?

Laten we kijken tot welke conclusie hij komt:

‘Als ik voor een van beide zou moeten kiezen, gaf ikzelf de voorkeur aan stamelende deskundigheid boven woordenrijke domheid. Maar als we vragen naar het enige dat boven alles uitstijgt, dan moet de erepalm worden toegekend aan de erudiete redenaar; en als men in hem ook een filosoof wil zien, is de controverse de wereld uit.’

(Het is een prachtig voorbeeld van het type handige redeneringen waarvan ook onze premier, Mark Rutte, zich graag bedient. Je niet laten opsluiten in een keuze tussen twee maar een derde optie poneren en tegelijk de sfeer goed houden in de richting van alle partijen 

Cicero verbindt zich duidelijk met de Isocratische traditie. Zijn ideale redenaar is een ontmoeting van diepgaande en brede filosofische kennis én gedegen retorische vaardigheden. Als het er op aankomt kiest Cicero dus voor de redenaar, dit in de wetenschap dat een goede filosoof wel een goede denker kan zijn maar niet noodzakelijk ook een goede spreker is. En dat terwijl de ideale redenaar niet alleen uitmuntend spreekt maar ook inhoudelijk niet over een nacht ijs gaat zodat hij op een aangename wijze een goed onderbouwd verhaal kan houden.

De Stoïcijnen

Ik wandel door en passeer de zoveelste uitdrukking van Cicero’s behoefte aan overzicht. Cicero is een zeer belezen man, bekend met de Romeinse én de Griekse filosofie. Dit keer stuit ik op een passage waarin hij allerlei filosofische stromingen bespreekt op hun mogelijke bijdrage aan de welsprekendheid. 

In een boeiende en ook humoristische passage gaat hij in op het profiel van een aantal scholen, te weten de Pythagoreeërs, de Stoïcijnen, de Peripathetici (de Aristotelische school) en de Nieuw-Academische school. Vooral de Stoïcijnen moeten het ontgelden. Cicero verfoeit de manier waarop ze de dialectica (de theorie van het debat) beoefenen.

‘Bij deze wetenschap, áls het al een wetenschap is, bestaat geen enkel voorschrift voor het vinden van de waarheid, maar alleen voor het beoordelen van het waarheidsgehalte  van beweringen.’ (2, 157). 

Deze beperkte scope leidt maar tot allerlei spitsvondigheden, onontwarbare kronkels en zelfs ‘het weer loshalen van bijna voltooide “gedachteweefsels”’. In feite is alles wat de Stoïcijn bijdraagt contraproductief: het helpt niet. Het werkt zelfs tegen. Om over hun taalgebruik nog maar te zwijgen.

‘Onze manier van spreken moet zich immers aanpassen aan de oren van het grote publiek teneinde mensen plezierig te stemmen en te beïnvloeden, en dingen aannemelijk te maken die niet op een goudschaaltje maar op een gewone keukenweegschaal worden gewogen. Daarom schuiven we deze wetenschap helemaal terzijde als al te zwijgzaam in het uitdenken en al te spraakzaam in het beoordelen van argumenten.’ 

Dodelijk.

Een flink deel verder zet hij de Stoïcijnen opnieuw aan de kant met een schimpscheut over hun levensinstelling:

‘En dan de Stoïcijnen, voor wie ik allerminst afkeuring voel – die stuur ik toch ook weg, en dat zonder angst dat ze boos worden, want dat kunnen ze niet eens!’

Die is opnieuw raak.

Ik vervolg mijn wandeling.

Specifiek of algemeen?

Van de drie retorische genres, het politieke vertoog, het juridische vertoog en de gelegenheidsrede, krijgt het juridische vertoog in de Romeinse retorica de meeste aandacht. Ik las eens ergens dat dit, anders dan in het democratische Athene, samenhangt met de manier waarop Rome zich politiek ontwikkelde met gaandeweg steeds meer macht voor alleenheersers hetgeen de ruimte voor politieke redevoeringen navenant inperkte. 

Hoe dit zij, een vraag die in De ideale redenaar een paar keer terug komt is: hebben we in een juridische zaak te maken met een individueel persoon- , tijd- en situatiegebonden geval dat op zijn eigen merites moet worden beoordeeld? Of moeten we elk specifiek geval beoordelen als een algemene vraag (zodat bijgevolg jurisprudentie mogelijk is)? Cicero neigt duidelijk naar het tweede.

Toen ik dit las moest ik denken aan de vele politieke discussies in onze eigen Tweede Kamer. Hoe vaak wordt in allerlei debatten niet gezocht naar wat precies aan de orde is? Iedere partij heeft zijn eigen invalshoek om naar een incident of een beleidsvraag te kijken. Dit leidt dan vaak tot een herformuleren in een door eigen politieke inzichten gekleurde, algemene vraagstelling. Kamerleden roepen dan altijd: ‘voorzitter, de vraag is niet X, de echte vraag die hier aan de orde is, is Y’.  En ja, natuurlijk gaat het hier ook om hetframen van een bepaalde kwestie op een manier die past bij de eigen politieke inzichten.

Wat bij Cicero in juridische en retorische zin aan de orde is en in mijn associatie ook in onze nationale politiek, is ook de sprong die nodig is om van een concrete situatie te komen tot een filosofische vraag. Ik herinner me een kop boven een interview met filosoof en psychiater Damiaan Denys in NRC (11.04.2020): ‘Dit virus stelt iets wezenlijks aan de kaak’. We hebben niet alleen te maken met de bestrijding van een virus: er is veel meer aan de hand.

Of, om nog een andere parallel te trekken: je kunt een roman op verschillende manieren lezen. Allereerst als een goed of minder geslaagd verhaal. Je kunt al lezend verzinken in het plot en je al dan niet met succes identificeren met een van de hoofdfiguren. En een traantje laten bij een emotionele passage, … Het is in feite een basiseis voor iedere geslaagde roman. 

Een tweede manier van lezen, die de eerste niet in de weg staat, is dat je kijkt naar het thema of de thema’s die in de roman aan de orde komen. Het concrete verhaal is dan de drager van een groter thema. En precies hier doel ik op als ik spreek over een parallel met de discussie in De ideale redenaar. 

Er is, meestal op basis van de eerste twee, nog een derde manier van lezen: dat is kijken naar de techniek van de auteur: welke middelen zet hij/zij in om bepaalde effecten te bereiken bij de lezer?  Noem het een retorische analyse 

Mutatis mutandis geldt dit voor bijvoorbeeld film.

Verder maar weer.

Tot jankens toe bewogen worden

De drieslag ethos, logos, pathos is bekend. Het zijn de drie strijdwapens van de redenaar. Ethos verwijst naar de redenaar zelf, naar zijn voorkomen, zijn geloofwaardigheid. Het gaat er daarbij niet om wie hij is, maar hoe hij overkomt bij het publiek. Is hij innemend en charmant? Is hij deskundig? Logos doelt op de inhoudelijke argumentatie in het vertoog. Een spreker moet geen onzin verkopen. Pathos verwijst naar de emotionele beïnvloeding van het gehoor door de spreker. Of, zoals in de tekst: ‘het winnen van sympathie, het geven van informatie en het beïnvloeden van gevoelens.’ 

Dat beïnvloeden van gevoelens in het publiek is een kunst apart. Cicero schenkt er veel aandacht aan. Mij vielen daarbij twee dingen op. 

Het eerste is dat de redenaar daarin erg ver mag gaan, stukken verder dan in onze streken te doen gebruikelijk is. Redenaars mogen de rechters doen huilen, kwaad maken, of in welke andere emoties dan ook brengen. Niets neutrale blik, niets afstandelijkheid in acht nemen. Helemaal losgaan als spreker met de bedoeling het gemoed van gehoor helemaal open te breken. Heftigheid wordt niet geschuwd, mits passend bij de ernst van de zaak die aan de orde is.

Als de heftigste emotie en tegelijk belangrijkste om te beïnvloeden noemt Cicero de afgunst. Volgt een interessante psychologische verhandeling over hoe hier mee om te gaan. Kern hiervan: het (in mijn woorden) proportioneel en op de juiste plek doseren. Ook het spelen met humor komt uitgebreid aan de orde.

Het tweede dat me opviel, naast met manipuleren van emoties, is dat Cicero er met nadruk op wijst dat de redenaar zijn eigen emoties niet moet veinzen. Dat zou direct doorzien worden waardoor het hele vertoog zijn geloofwaardigheid zou verliezen. Neen, de redenaar moet de emoties die hij wil opwekken bij zijn gehoor allereerst in zichzelf herkennen en opdiepen. Hij moet op het moment van oreren ook zelf boos zijn of intens verdrietig. En aan het eind van het boek, waarin hij het daadwerkelijk oreren bespreekt en met name de lichaamstaal daarbij, komt hij hierop terug. Hij wijst er daar op dat het vooral de ogen zijn van de spreker die de emoties passend en overtuigend tot uitdrukking moeten brengen. 

Dit opdiepen van de eigen emoties is een voorwaarde voor een geloofwaardige performance die ook in de hedendaagse toneelwereld ‘vigerend beleid’ is.

Acteurs kunnen bijgevolg een zo sterke identificatie aangaan met het karakter van hun personage, dat ze diens emoties ook met zich mee blijven dragen na de voorstelling. Onlangs leerde ik in een training voor collega’s van Bureau de Bedoeling dat acteurs door toepassing van bepaalde technieken kunnen leren om dit te vermijden, de zogenoemde Alba-methode.  

Het eindpunt van mijn wandeling komt in zicht.

Visuele metaforen

Een goed retorisch vertoog behoeft een goede inhoud maar ontleent zijn aantrekkelijkheid toch allereerst aan de taal die wordt gebezigd. Het moet aangenaam luisteren zijn. De inhoud moet deugen, maar die moet wel op een appetijtelijke manier worden verkocht. Welnu, het is de stijlleer (elocutio) die in de klassieke retorica de voorschriften bundelt die op dat punt hun succes bewezen hebben. Cicero gaat er uitgebreid op in. Zo worden, bij de behandeling van de stijlfiguren, aardig wat pagina’s gewijd aan de metafoor, de betekenisoverdracht. Hoe interessant en leerzaam ook, ik ga dat hier nu niet samenvatten maar wijs wel graag op ‘een dingetje’ dat nieuw voor me was. 

Cicero wijst erop dat metaforen vaak een beroep doen op zintuigelijke ervaringen. Anders gezegd, de betekenisoverdracht loopt over de band van een zintuiglijke sensatie. Denk aan het voorbeeld: ‘dat zaakje stinkt!’ Hier wordt dus het reukorgaan aangesproken als drager van de vergelijking in de metafoor. Zo zijn er voorbeelden te geven van andere zintuigen, zoals het gehoor of de tastzin, die worden aangesproken. 

De krachtigste metaforen echter zijn volgens Cicero de beelden die een beroep doen op het gezichtsvermogen. Die komen in de regel het beste door bij het gehoor. Hij geeft als voorbeeld dat je niet moet zeggen dat iets ‘een vermogen opslurpt’ (beroep op het gehoor) maar dat je beter kunt spreken van ‘een bodemloze put’ (die zie je).

Dat is er eentje om te onthouden. (Is de metafoor van de wandeling voldoende visueel?)

Ik ben er.  Mijn wandeling door De ideale redenaar zit er op.

Het rustig lezen van dit boek was een aangename ervaring. Het leverde me een aantal (voor mij ten minste) interessant of verrassende gezichtspunten.

Dit blog verscheen in november 202 op harmklifman.nl

Wandelen door ‘De ideale redenaar van Cicero’
Tags:     

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *