De handen van Cicero

De handen van Cicero

In dezelfde maand dat Cicero leest Covey werd gepubliceerd, verscheen nog een ander boek met Cicero in de titel en met retorica als thema: De handen van Cicero. Het is een bundel essays die ‘retorische antwoorden (willen geven) op de retoriek van onze tijd’. Veertien gerenommeerde auteurs kijken elk vanuit een ander perspectief naar taal en specifiek taalgebruik.

Filosoof Coen Simon, schrijver van het Vooraf, constateert dat onze tijd zich kenmerkt door mondigheid. Iedereen kan zijn zegje niet en velen doen dat ook, niet gehinderd door enige verantwoordelijkheid voor waarheid of ontzag voor autoriteit. Een kakofonie van geluiden is het resultaat. Hoe kan een redelijk mens zich hiertegen wapenen? Het antwoord is betrekkelijk eenvoudig: door kennis van de onderliggende retorica. ‘Wie weet hoe woorden werken is beter bestand tegen misleiding, en wie zijn publiek kent, is beter in staat het juiste woord op het juiste moment te kiezen. En als eenduidig gezag ontbreekt of ineffectief is, bevinden we ons midden in de strijd om de macht over de juiste woorden.’ Retorica dus als tegenwicht in een dubbele rol: als analyse-instrument én als receptuur. ‘Om de macht over het woord in onze tijd niet te verliezen zullen we te rade moeten gaan bij de retorici van weleer, maar niet zonder ook de retorische antwoorden te blijven oefenen op de grote vragen van onze tijd.’ Me dunkt, een stevige zichzelf gestelde opdracht voor de auteurs van deze bundel.

Veertien auteurs dus met elk een eigen invalshoek, opgehangen aan een citaat uit de klassieke retorica. Bas Heijne, Jan Kuitenbrouwer, Luuk van Middelaar, Arnon Grunberg, Heleen Maas, Liesbeth Zegveld, Coen Simon, Piet Gerbrandy, Henk te Velde, Hans de Bruijn, Eva Groen-Reijman, Gerard Spong, Arjan van Veelen en Casper de Jonge – een stevig gezelschap dus. Zoals de verwachten valt ontbreken het juridische en het politieke perspectief zeker niet maar komen ook andere ‘genres’ van het gesproken of geschreven woord aan de orde. Ik ga niet alle bijdragen bespreken maar pik er enkele uit.

Bas Heijnes artikel ‘De taal van de woede’ sluit qua thema goed aan bij zijn veelgeprezen eindejaarsessay in NRC. Heijne laat zien hoe dun de grens is tussen taal van de woede en pure rancune. Hij laat ook zien waarmee de taal an de woede zichzelf voedt. Het is een taal die elk gesprek uitsluit omdat ze ongevoelig is voor argumenten en geen tegenspraak duldt. 

‘De taal van de woede verdraagt geen nuancering of tegenstem; omdat het de woede zelf is die betekenis en houvast geeft, die opzweept en de gecompliceerde werkelijkheid eindelijk in een begrijpelijk frame zet. Het is niet de werkelijkheid die in de weg zit, het is de ander die je dwarsboomt – daarom moet die ander weg.’ En bij zo’n citaat zie ik weer de doodskist en de opgehangen mensgrote pop van boze boeren. Personificaties van het anders zo abstracte en daardoor ongrijpbare ‘kwaad’. Om nog maar te zwijgen over de vele haatdragende tweets in de richting van politici op Twitter. Het spelen op de man/vrouw in plaats van op de zaak.

Jan Kuitenbrouwer is altijd goed voor een verhaal vol eigentijdse begrippen. Hij grijpt terug op de klassieke strijdwapens van een redenaar: ethos, pathos en logos en herinnert eraan dat er nog een vierde van belang is: kairos, dat wil zeggen: het goede moment, zeg maar goeie timing. Kuitenbrouwer constateert dat …

‘… de politiek een mediagenre is geworden, een vorm van entertainment, een reality soap annex talentenjacht, met arrivés en aspiranten, heroïek en verraad, nederlaag en triomf. Debatten zijn verbale bokswedstrijden, met een scheidsrechter, een rondebel en één winnaar. Burgerplicht maakt plaats voor consumentendrift. De politiek is verhuisd, een paar honderd meter maar, van het forum van de rede naar de arena van de emotie. Van het gesprek naar het spektakel.’ 

Kuitenbrouwer fabriceert hier zelf ook een knap staaltje retoriek, nietwaar?

Luuk van Middelaar krijgt een citaat van Quintilianus mee:

‘Wie het vermogen om te improviseren niet heeft verworven, kan, naar mijn menig althans, beter afzien van maatschappelijke taken’ (uit: De opleiding tot redenaar). 

De bijdrage van Luuk van Middelaar sprak mij in het bijzonder aan. Misschien doordat hij echt op zoek ging naar eigentijdse gedaanten van klassieke functies van ‘taal die werkt’. Hij schetst een ‘retorisch spiegelpaleis’ en noemt vier middelen waarover de huidige politieke redenaar zou kunnen beschikken: improvisatietalent, zichtbaar auteurschap, lichaam, en ‘het ik’. Voor elk van deze vier middelen geeft hij een of meer aansprekende voorbeelden. Voor het belang van improvisatie noemt hij als voorbeeld zijn voormalige chef, de Europese-Raadsvoorzitter Herman van Rompuy die sneller tot improvisatie overging in een gesprek in zijn moederstaal dan in een gesprek in het Frans en zelden in een gesprek in het Engels. Om überhaupt te kunnen improviseren moet je je dus thuisvoelen in de taal van de conversatie. Zichtbaar auteurschap, het tweede middel, spreekt voor zich: laat als politicus zien dat je zelf je verhaal hebt geschreven en niet zomaar wat voorleest van je speech-writer. En dan dat derde middel: lichaam. Van Middelaar noemt als voorbeeld oud-president Charles de Gaulle die in 1960 een belangrijke speech volledig uit zijn hoofd deed, maar met de papieren in zijn rechterhand. Het maakte veel indruk. En ten slotte, ‘het ik’, spreken uit eigen ervaring, laten zien dat wat je zegt ook ergens in jouw persoonlijke geschiedenis is gehuisvest. Opnieuw Herman van Rompuy is hier in een van zijn speeches een heel goed voorbeeld van.

Aan Liesbeth Zegvelds bijdrage ‘Hoe kan de daad verjaren, als de pijn niet verjaart’ gaat een wijs citaat van Aristoteles vooraf dat ik hier graag overneem:

‘Billijk is zowel begrip te hebben voor wat menselijk is, als acht te slaan niet op de wet maar op de wetgever, niet op de woorden van de wetgever maar op de gedachte erachter, niet op de daad maar op de opzet, niet op een deel maar op het geheel, en niet op hoe iemand nu is maar hoe hij altijd al was, of meestal is.’

Voor wie belangstelling heeft: over hoe levenslang bepalend pijnlijke ervaringen en de herinnering daaraan kunnen zijn, is in het boek Een klein leven van Hanya Yanagihara en in de indrukwekkende toneelvoorstelling daarvan, overtuigend verslag gedaan.

Coen Simon schreef een eerder al gepubliceerde, mooie beschouwing over schaamte. Zoals Van Middelaar naar aanleiding van de speech van De Gaulle opmerkte dat het geheugen van de mens in zijn lichaam huist, zo wijst Coen Simon op het eerste teken van schaamte: de blos, het hakkelen, het stuntelen – vormen van fysieke retorica. Mooi opgemerkt en filosofisch een interessant tegenwicht tegen het nog altijd dominante dualisme van lichaam en geest en de suprematie van de geest (tegenwoordig in de gedaante van ‘ons brein’). Trouwens, de Romeinen hadden wel gevoel voor het retorische belang van lichaam èn geest, met als cynisch voorbeeld Cicero zelf. Toen hij werd vermoord, ging niet alleen zijn hoofd eraf maar ook zijn handen.

Zo zijn er meer interessante gedachten te vinden in dit aansprekende boek. Zoals de prikkelende bijdrage van Piet Gerbrandy, de (wat mij betreft) meestervertaler van Quintilianus’ De opleiding tot redenaar (helaas is de verschijning van de herdruk opnieuw uitgesteld, nu tot maart 2020). Gerbrandy relativeert bepaalde stevige uitspraken van Quintilianus door te wijzen op diens eigen gedrag waarin hij het wat minder nauw nam met wat hij voorschreef. Anderzijds valt Gerbrandy, geheel tegen de geest van onze tijd, Quintilianus bij in diens pleidooi voor eruditie:

‘Je moet eerst de ziel voeden, dan komen de vaardigheden vanzelf. En die voeding bestaat in poëzie, muziek, verhalen, beelden, tradities en wat we vroeger “kennis der natuur” noemden. (…) Eruditie is niet ouderwets. Eruditie zou de 21ste century skill bij uitstek moeten zijn.’

Vaardigheden zijn niet de basis van de vorming maar volgen vanzelf ná de vorming van de ziel. Een uitspraak die in een tijd van curriculum-herziening tegen menig scheen zal schoppen, maar daarom niet minder relevant en het overdenken waard is. 

Hoe is het trouwens gesteld met de eruditie van die curriculum-ontwikkelaars zelf?

De handen van Cicero. Retorische antwoorden op de retoriek van onze tijd. Groningen: Historische Uitgeverij 2019, 144 pag.

Deze recensie verscheen eerder, op 4 januari 2020, op www.harmklifman.nl.

De handen van Cicero
Tags:             

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *